Basisvraag van RO
'Scheiden of verweven' van functies is in de landelijke gebieden lange tijd een beleidsthema geweest. Later werden de termen veranderd en sprak men over 'meervoudig ruimtegebruik' , 'geïntegreerde landbouw", "landbouw met nevenfuncties", over 'combinatie' of 'stapeling' van functies. Maar eigenlijk ging het steeds over dezelfde vraag: hoe kan je verschillende doelen ruimtelijk met elkaar verenigen, zodanig dat het geheel meer is dan de som der delen?
In de Nota Landelijke gebieden (1977) werd een zonering opgenomen, waarbij "zone C" stond voor verweving van de functies "natuur en landbouw". In het "gebied binnen stedelijke invloedsfeer" zouden stedelijke en landelijke functies moeten worden verweven. De "Blauwe koers" uit de Vierde Nota Extra richtte zich op de verweving van verschillende functies op basis van regionale kwaliteiten (zie Koersen landelijk gebied). Ook in het bestaande beleid wordt gezocht naar functiecombinaties. Zo staat in het Nationaal Waterplan dat bij alle wateropgaven maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen.
In de Nota Landelijke Gebieden (deel a / 1977) werd voor twee gebieden gekozen voor verweving van functies: stad/land en natuur/landbouw.
In een latere fase werd ook de verweving tussen stad en natuur toegevoegd.
In de Ruimtelijke Verkenningen 1990 (RPD) werden de vormen van verweving tussen landbouw en natuur op een rij gezet. Hoewel zeer verschillend is steeds sprake van het beheer van twee functies binnen één agrarisch bedrijf. Dit is een essentieel criterium. Immers, als we een gebied op een iets hoger schaalniveau bekijken, zien we al gauw verschillende vormen van ruimtegebruik (functies) naast elkaar. Men spreekt dan snel van menging, combinatie etc. Maar van meervoudige doelstellingen bij één beheerder is dan geen sprake.
Voorwaarden voor verweving
De vraag is of het mogelijk is twee doelen te dienen, of delft - op den duur - altijd de zwakste partij het onderspit? Bij de relatie stad/land is dat de landelijkheid. Bij de relatie landbouw/natuur is het de natuurlijkheid. Is een dergelijke functionele verbinding van verschillende functies, dus binnen een en hetzelfde beheersregime, eigenlijk theoretisch wel mogelijk? Relevant in dit verband is de beschouwing van Van Leeuwen, redenerend vanuit zijn Relatietheorie. Aanvankelijk lijkt het dat hij deze vraag ontkennend beantwoord als hij zegt dat je nooit 'twee heren kan dienen'. Toch zag hij een ingenieuze kans voor verweving: onder bepaalde voorwaarden kunnen wel twee knechten dezelfde heer dienen. De heer is dan een 'gradiënt' tussen twee uitersten. De twee uitersten (bijvoorbeeld landbouw en natuur) zijn de 'knechten'. Wanneer nu de zwakste van de twee (hier natuur) in een ruimtelijk dominante positie verkeerd, kan een gradiënt in al zijn verscheidenheid tot ontwikkeling komen. Die dominantie kan ontstaan doordat natuur een veel grotere oppervlakte heeft dan landbouw, of een hogere ligging heeft (zie Gradiënten).
De volledige beschouwing van Chris van Leeuwen is hier als pdf te downloaden.
In de Vierde Nota Extra is een poging gedaan met het zogenaamde
'Koersenbeleid' om op nationaal niveau gebieden te onderscheiden waar combinatie van functies de hoofdrichting van ontwikkeling zou zijn (blauwe koers). Dit rijksbeleid bleek een stap te ver en werd in de Nota Ruimte niet voortgezet.
Nieuwe partnerschappen
In de theorie en in de praktijk van de gebiedsontwikkeling wordt nu op een andere, meer sociaalwetenschappelijke, manier geredeneerd. Functiecombinaties leiden tot nieuwe partnerschappen die helpen om belangen en ambities sneller, eenvoudiger en goedkoper te realiseren (Toekomstwaarde nu, de kracht van functiecombinaties, 2012). Willen deze partnerschappen duurzaam succes hebben, dan zullen ze echter ook in het kader van de Relatietheorie houdbaar moeten zijn.